Post by JokePost by LucMisschien is dat ook wel
de oorsprong van het Friese woord?
Zou kunnen. Of andersom. Of geen van beide.
Hoe waarschijnlijk is het dat een woord voor een alledaags ding als een bes
door een leenwoord vervangen wordt?
Maar hoe waarschijnlijk is het dat een ding waar al een woord voor is
nog een tweede, geheel andere vorm krijgt? Bij het woord "bes" lees ik
in het WNT:
§
BES (II), znw. vr., mv. bessen. Deze vorm van het woord is vanouds,
naar het schijnt, meer in Noord-Nederland in gebruik geweest, althans
noch bij VERDAM, noch bij KIL. komt hij voor; het Mnl. kende bese
(VERDAM 1, 1015), en bezie (I, 1040); uit bese ontstond bees (zie Dl.
II, kol. 1329). In Noord-Nederland zijn thans voornamelijk in gebruik
bes en bezie (het laatste klinkt minder alledaagsch), en daarnaast,
vooral in samenstellingen, bei, dat etymologisch een ander woord is
(zie Dl. II, kol. 1533). De vorm bese vertegenwoordigt een
Oud-germaanschen nominatief, in het Gothisch basi, aan basj- in
verbogen naamvallen beantwoordt bes, en bezie moet verklaard worden
uit een vorm met i voor de j, een verschijnsel dat zijne oorzaak reeds
moet hebben in het Indogermaansch. Naast den vorm met s komt in het
Germaansch ook een vorm met z voor, waaruit in het Westgermaansch
vormen met r zijn ontstaan: ohd. beri, nhd. beere, eng. berry. In
Nederlandsche tongvallen is bere niet onbekend (verg. b. v. Dl. III,
kol. 649 en 968), en waarschijnlijk staat ook het in Vlaanderen en
Zeeland gewone beier daarmede in verband (zie Dl. II, kol. 1541).
§
... en van het zuiderse beier naar beie naar bei? En nog verder
zuidwaarts naar baie? Het is blijkbaar toch niet zo eenvoudig
allemaal.
Post by JokeHet Indo-Europees zal wel een woord gehad hebben dat in het Frans tot
'baie' is geworden en in het Fries tot 'bei'. En ergens in die tussentijd
heeft het Middelnederlands zijn sprekers 'baye' laten zeggen.
Tja, dat kan natuurlijk allemaal. Maar zie hierboven.
Post by JokeHoe zit het met de andere Germaanse talen.
Zegt het WNT niets over oorsprong?
BEI (II) ook vaak gespeld en uitgesproken als BAAI , znw. vr., mv.
beien; het verkl. bayken staat May-gift 46. Mnl. baye (VERDAM 1, 525),
ontleend aan fr. baie. Thans meest nog in samenstelling, maar
gewestelijk nog wel op zich zelf in gebruik (zie b. v. HOEUFFT, Bred.
T. 39 ; MOLEMA 23 )
Richard citeerde al het MNW, dus aan puzzelstukjes geen gebrek. Nu nog
in elkaar passen en we zijn er. :)