Post by johnIk ben erg benieuwd waar het woord kroonluchter vandaan komt. 'Kroon'
verwijst hoogstwaarschijnlijk naar de vorm, maar 'luchter', waar komt dat
vandaan?
Iemand enig idee?
WNT:
LUCHTER (I), znw. m. , mv. -s. Mnl. luchter. Van Luchten (IV).
1) Een staand of hangend verlichtingstoestel, enkelvoudig, en dan in den
vorm van een staak, of met twee en meer armen, vaak hetzelfde als een
kandelaar of een kandelaber, of ook wel als een (licht)kroon.
KROON
[...]
9) Bij vergelijking wordt kroon, soms in scherts, toegepast op allerlei
zaken die in hun vorm eenige overeenkomst vertoonen met eene kroon in de
bet. 1) (soms wellicht in de bet. 4), of wel die op 't hoofd gedragen worden
of zich boven op iets bevinden.
**) Een luchter, eigenlijk met drie of meer armen. Reeds in 't Mnl. Evenzoo
hd. krone. || En 't waslicht spiegelt in de kroonen, TOLLENS 11, 185.
Terwijl haar oogen naar de groote kroon, die van 't plafond hing, dwaalden,
even of zij de daarop prijkende waskaarsen wilde tellen, K. Zev. 5, 189.
Tusschen elke twee gaanderijen was een kring van twintig kronen, die allen
vier gasvlammen hadden, KELLER, Zuiden 1, 11. Een kristallen kroontje,
COUPERUS, E. Vere 1, 106.
[...]
In de bet. 9, b,**). Kroonkandelaar ("Een metalen croone candelaer oft
ermken", Cost. v. Antw. 2, 280; "Op de schoorsteenplaat stonden twee groote
kroonkandelaars", CONSC. 4, 35 b; "Ze ontstaken haar lichtje op den
kroonkandelaar, vielen op de knieën en kropen al biddend de drie kringen
rond het beeld", ST. STREUVELS, Minneh. 1, 166); -luchter ("De drager of
schaft van eenen kroonluchter", KUYPER, Technol. 1, 113; "Hij stopt een
pijpje, ... En dra nu stijgen ... Kronklende wolkjes den kroonluchter rond",
DE GEYTER, Keizer K. 89).